zoals eerder besproken in hoofdstuk 1, formuleerde Erikson een acht-fase theorie van psychosociale ontwikkeling. Erikson was het eens over het belang van een veilige basis, met het argument dat het belangrijkste doel van de kindertijd was de ontwikkeling van een fundamenteel gevoel van vertrouwen in de zorgverleners. Bijgevolg benadrukt de eerste fase, vertrouwen vs. wantrouwen, het belang van gehechtheid. Erikson beweerde dat het eerste jaar op anderhalf jaar van het leven de vestiging van een gevoel van vertrouwen impliceert (Erikson, 1982)., Baby ‘ s zijn afhankelijk en moeten op anderen vertrouwen om te voldoen aan hun fysieke basisbehoeften en aan hun behoeften aan stimulatie en comfort. Een verzorger die consequent aan deze behoeften voldoet, geeft een gevoel van vertrouwen of het geloof dat de wereld een betrouwbare plek is. De verzorger moet zich geen zorgen maken over het overdreven verwennen van de behoefte van een kind aan comfort, contact of stimulatie.Erikson (1982) geloofde dat wantrouwen alle aspecten van iemands leven kon besmetten en het individu van liefde en gemeenschap met anderen kon beroven., Overweeg de implicaties voor het vestigen van vertrouwen als een verzorger niet beschikbaar is of overstuur en slecht voorbereid is om voor een kind te zorgen. Of als een kind te vroeg geboren is, ongewenst is, of fysieke problemen heeft die hem of haar minder aantrekkelijk maken voor een ouder. Onder deze omstandigheden kunnen we niet aannemen dat de ouder het kind een gevoel van vertrouwen zal geven.